Wat is gedrag nu eigenlijk?  

Gedrag is de waarneembare lichamelijk handeling. Kortom, iets dat iemand doet of laat. Want ook niet handelen is een handeling. Net als lekker de boel de boel laten en languit op de bank liggen relaxen. Daarom is tegen een puber roepen: ‘Joh, kom eens van die bank af en ga wat doen.’,      eigenlijk tegenstrijdig. Luieren of dromerig uit het raam staren is ook iets doen, net als slapen.   Feitelijk is het onmogelijk om geen gedrag te vertonen. Niets doen bestaat dus niet.

Neurologisch gezien is gedrag het blokkeren (inhibitie) of doorgeven (excitatie) van signalen tussen de zenuwcellen. Het komt neer op remmen of gas geven. Vandaar dat gedrag vaak wordt vergeleken met de werking van een auto. Remmen betekent inhouden en niet reageren. Zichtbaar niet reageren is derhalve ook een reactie. Het remmen is om impulsen te beheersen, zoals het laten liggen van dat extra koekje en om niet onoplettend de straat over te steken. Remmen komt ook van pas bij het tijdig stoppen van iets doen wat schadelijk of pijnlijk kan zijn. Remmingen bewerkstelligen dat we niet de bocht uitvliegen en voorkomen dat we brokken maken. Ze beschermen tegen onbezonnen gedrag en roekeloos handelen. Verder helpen remmingen verleidingen te weerstaan en verhinderen ze het bij herhaling branden van de eigen vingers. Kortom, remmen staat voor zelfbeheersing en leidt ertoe dat we onszelf in toom houden. 

Gas geven is synoniem voor actie nemen en zaken oppakken. Het zichtbaar wel reageren op iets dat zich voordoet of zelf iets initiëren. En dat kan van alles zijn. Van eten koken tot klussen en van praten tot afspraken nakomen. Met een doel of bedoeling voor ogen komen we uit de parkeerstand in de rijstand. Door gaandeweg behendig het eigen handelen te sturen, weten we op de bestemming te komen, mits de motor gekoppeld is. Anders is het gas geven in zijn vrij. Vooral bij slechte gewoonten waar we vanaf willen, komt dit nog wel eens voor. Daarbij is het van belang om voor ogen te houden dat remmen en gas geven twee verschillende handelingen zijn en niet elkaars    tegenpolen. Net als in een auto is het gas loslaten niet het tegenovergestelde van op de rem trappen. En de rem loslaten betekent nog niet dat de auto gaat rijden. 

Gas geven en remmen hebben dus elk een eigen pedaal en die kunnen onafhankelijk van elkaar worden bediend. De twee pedalen werken wel versterkend op elkaar. Hoe minder iemand remt, des te meer wordt er gas gegeven en omgekeerd. Continu remmen maakt iemand vermijdend. Voortdurend ongeremd grenzen verleggen, leidt tot toenemend impulsief en onberaden gedrag. Vandaar dat het vinden van de juiste balans zo essentieel is. Met de twee pedalen bezitten we het vermogen om vol tegengas te geven. Dat is nodig als er inwendig of met de buitenwereld een conflict is.    Innerlijk is het mogelijk om al pratend in het hoofd onszelf weer tot bedaren te brengen na aangedaan of ervaren leed. Tevens kunnen we ons oppeppen en moed inpraten. De confrontatie met de buitenwereld is de kont tegen de krib gooien. Dan willen we een ontwikkeling of initiatief een andere kant uit sturen of gewoon tegenwerken. Voor gedragsverandering dus zeer interessant. Verder is het mogelijk om gas te geven met de handrem er vol op. Altijd goed voor veel rookontwikkeling en het onstuimig rondspinnen, maar zonder vooruitgang te boeken. Iemand die dat doet raakt al snel lichamelijk en geestelijk opgebrand. 

Bij gedragsverandering is het altijd de vraag of er meer moet worden geremd omdat er ongecontroleerd teveel wordt gedaan, zoals bij slechte gewoonten en continu het wiel opnieuw uitvinden. Of dat het gaat om meer gas geven omdat iemand zo geremd is dat hij of zij niets meer onderneemt. We kennen dit onder andere als aangeleerde hulpeloosheid. Daarnaast betekent  weerstand doorbreken en de rem eraf halen nog niet dat er gas wordt gegeven. Dat zien we bij het oeverloos praten over anders gaan doen en de vele goede voornemens, zonder dat dit leidt tot initiatief en actie nemen. De reden hiervoor is dat conventionele interventies op gedrag een verandering in de intentie bewerkstelligen, maar niet in het gedrag. Het gedrag blijft sowieso onveranderd als het gaat om ingesleten routines in een stabiele omgeving. Om gewoonten te veranderen is meer nodig, zoals we later zullen zien.

Drie soorten gedrag

Automatisch gedrag

Automatisch gedrag is gedachteloos en spontaan reageren op dat wat zich aandient. We kennen het als de automatische piloot. Het begint met gewaarwording door de zintuigen en werkt op herkenning. Vanzelf roepen prikkels via de zintuigen herinneringen op van opgedane ervaringen en aangeleerde kennis. Dat gebeurt door een relatie te leggen met de vastgelegde associaties in de geheugensporen van het brein. Zo ziet het getrainde oog dat wat ongetrainde ogen missen. Ga maar eens in een jungle zoeken naar dieren. Dan is een gids nodig om te wijzen waar onbekende diersoorten zitten. We zijn voor nieuwe dingen doorgaans ziende blind. Het merendeel van de dag herhalen we geconditioneerd het eigen verleden en reageren voorgeprogrammeerd op wat ons voor de voeten komt. Dat doen we onopzettelijk, zonder erbij na te hoeven denken. 

Aandachtig gedrag

Automatisch handelen is efficiënt, maar hoeft niet het gewenste effect te hebben. Het onbewuste loopt dan ook snel vast op onbekend terrein en als er veel opties zijn. Dan doet het onbewuste een beroep op het bewuste denken om een uitweg te helpen vinden door antwoorden te bedenken op de vraagstukken die zich aandienen. Dat doen we door met onszelf in gesprek te gaan. Het privégesprek in de bovenkamer is een dialoog tussen het bewuste en het onbewuste. We denken dus vooral in taal. Daarnaast denken we in beelden alsof we een film afdraaien in de privé bioscoop achter de ogen. Op deze wijze stellen we handelingen voor alvorens ze uit te voeren. In gedachten plannen we acties en repeteren veelvuldig de komende wedstrijd of het geven van die belangrijke presentatie. Of we geven onszelf met zelfspraak instructies en sporen aan tot betere prestaties. Zo worden ook emoties opgeroepen door bijvoorbeeld boosheid voor te stellen en ellende in gedachten te nemen. Simpelweg door tegen onszelf te praten en beelden voor de geest te halen. Aandachtig gedrag is dus gedrag met het denken aan, daar waar automatisch gedrag gedachteloos is. Aandachtig gedrag is zelfgestuurd handelen, niet te verwarren met iets of iemand in de nabijheid die aandacht trekt of krijgt. Dat hoort bij geautomatiseerd gedrag. 

Autonoom gedrag

Autonoom gedrag is de reactie op stoffen en signalen van het lichaam. Het autonome zenuwstelsel stuurt vanuit de hersenstam en het ruggenmerg allerlei vitale functies en processen in het lichaam aan. Denk daarbij aan de hormoonhuishouding, spijsvertering, ademhaling, bloeddruk, hartslag en het niveau van neurotransmitters in de hersenen. Deze functies en processen geven ook signalen terug, waardoor er een wisselwerking ontstaat. Onder autonome processen vallen allerlei reflexen die onvrijwillig lijken plaats te hebben. Voorbeelden hiervan zijn de ogen dichtknijpen en het hoofd afwenden wanneer een felle lamp in de ogen schijnt. Of de hand wegtrekken als we ons ergens aan stoten, prikken of branden. Natuurlijk ook het speeksel in de mond bij de gedachte aan of het zien van eten. Deze reacties zijn niet aangeleerd, maar genetisch voorgeprogrammeerd. Wat wel (deels)  is aangeleerd zijn onder welke omstandigheden ze te vertonen. Dat leren we door de klassieke conditionering, ook wel de Pavlov-reactie genoemd. Er wordt dan een verband door de hersenen gelegd tussen iets dat voorvalt en een lichamelijke reactie. Overigens moet dit niet worden verward met instrumenteel leren, ofwel de operante conditionering. Dan hebben we namelijk een keuze in hoe te handelen.