De vier strijdarena’s van gedrag

Eeuwig durende strijd

Jaar en dag woedt de strijd om hoe gedrag in elkaar steekt. Datgene waar we de hele dag mee bezig zijn en mee geconfronteerd worden is nog steeds onduidelijk. Eigenlijk te gek voor woorden. Dus heb ik mijzelf een weg moeten worstelen door de overwoekerende chaos binnen en tussen diverse sociale en exacte(re) wetenschappen om chocola te maken van gedrag.

Na het ontrafelen van de spaghetti van begrippen en gedrag enigszins te hebben ontdaan van deformerend vakjargon, realiseerde ik dat ik midden in vier toonaangevende strijdarena’s stond. Rationalisten rollebollen met empiristen. Cognitivisten bekvechten met behavioristen. Nature is in een voortdurend handgemeen met nurture. En als laatste probeert ratio tevergeefs emotie in toom te houden. Allemaal zinloze eeuwenlang strijd. Want het zijn slechts puzzelstukjes en geen is in alle gevallen leidend. Ze spelen allemaal mee.

Rationeel of empiris

De eerste strijd over hoe de mens en de wereld in elkaar steken ontspon zich in de Griekse oudheid. De twee voorvechters van dit prille handgemeen waren Plato en Aristoteles. Plato stelde in zijn zoektocht naar ware kennis dat de mens altijd subjectief ziet. Zintuiglijke waarneming leidt volgens hem nooit verder dan tot subjectieve opvattingen. Kennis is relatief aan de waarnemer en zijn geloof, waardoor dat wat de mens bedenkt slechts een mening is. Volgens Plato moest er daarom wel een ideeënrijk zijn die superieur is aan de fysieke werkelijkheid. In dat rijk bestaan alleen met het verstand of geestesoog waar te nemen opvattingen. Deze opvattingen waren volgens hem onvergankelijk en onveranderbaar, in tegenstelling tot de waarneembare fysieke voorwerpen die continu vervormen. Kortom, wat wij met de ogen zien is slechts een onvolmaakte afspiegeling van de ideeënwereld. Plato’s grot stond voor zijn zienswijze symbool.

Aristoteles draaide het precies om. Hij nam waarneming en ervaring als uitgangspunt van de kennisverwerving. Zijn belangrijkste veronderstelling was dat de mens geen aangeboren kennis heeft. Mensen komen op aarde als een blanke leest; een tabula rasa. Alle kennis en kunde moeten we tijdens het leven leren. Vandaar dat er maar één wereld bestaat en wel die we kunnen leren kennen door onze zintuigen. Ondanks dat hij een sterke rol aan het redeneren toekende, veronderstelde Aristoteles dat ervaring de manier is om kennis te verwerven. Al onze ideeën stammen zodoende af van zintuigelijke gewaarwording en de reflectie daarop.

Plato en Aristoteles staan voor het langdurige handgemeen tussen ratio en empirie, ofwel verstand en ervaring. Diverse pogingen zijn ondernomen om deze tweestrijd te verzoenen. Onder andere door Kant. Kant ging ervan uit dat de wijze waarop we de wereld zien ons gedrag bepaalt. Hij bouwde een brug en kwam in een verzoeningspoging met de volgende gulden middenweg. Zekere kennis is wel degelijk mogelijk en komt tot stand door het combineren van rede en ervaring. Hij geeft het empirisme gelijk in het stellen dat alle inhoud van onze kennis voortkomt uit de ervaring. Zonder de ervaring zou ons denken immers inhoudsloos en leeg zijn. Tegelijkertijd kunnen we de wereld zelf niet kennen, alleen zoals die overkomt. Het verstand heeft daarin de rol om de waargenomen werkelijkheid te interpreteren. Daarbij schiet het verstand bij bepaalde vragen tekort, zoals hoe kan iets uit niets ontstaan.

Ratio of emotie

De tweede strijd ligt in het verlengde van de eerste. Het gaat om de aanvaring tussen ratio en emotie. Deze botsing ontspon zich voornamelijk tussen Spinoza en Descartes. De winnaar in het westerse denken is uiteindelijk Descartes geworden. Hij zag de ratio als onsterfelijk en in staat om zonder het lichaam te overleven. Hiermee legde hij de fundering van de scheiding van lichaam en geest. In klare taal het uit elkaar houden van handen en hoofd, ofwel doen en denken. Op dit principe is de hele westerse samenleving gebouwd. Daarbij is de geest of het intellect superieur aan de fysieke ervaring. Het (be)denken staat los van en is verheven boven het doen. Tegelijkertijd ging Descartes er wel vanuit dat er een interactie is tussen lichaam en geest. Want het lichaam zonder de geest zou een automaat zijn, volledig gedirigeerd door externe prikkels. Wat hij als erfenis achterliet is het dwangmatig beteugelen van emoties door de rede. Zo werden emotie en gevoel verbannen naar lagere en onderdrukte regionen van het lichaam. Deze redeneertrant is later opgepakt door Freud om passies en animale driften in toom te houden.

Spinoza had een andere insteek. Hij stelde zich op het standpunt dat lichaam en geest onderdelen zijn van één oneindige substantie. De geest vormt zo onderdeel van de natuur. Hij verwierp daarmee de Cartesiaanse scheiding en superioriteit van het verstand. Voor Spinoza is emotie een beleving van het lichaam, verbonden met een bedachte voorstelling. Zo zal het nuttige worden ervaren als prettig en het bedreigende als onprettig. Lichamelijk gevoelens zijn dus bedachte beelden van dat wat zich innerlijk in het lichaam afspeelt. En die opvattingen kunnen juist of onjuist zijn. Bij een onjuiste voorstelling is het zaak om die te vervangen door een juiste. Spinoza’s zienswijze is een cognitieve kijk op ervaring. Emoties zullen altijd een gedachte bevatten.

Spinoza’s kijk legde het af tegen de cartesiaanse voorstelling om irrationaliteit met rede in het gareel te houden. Kennelijk moest en zou het (gezonde) verstand zegevieren. En onterecht. Recentelijk bracht Damasio namelijk bewijs voor de visie van Spinoza. Damasio stelt dat gevoelens en emoties niet ondergeschikt zijn aan de rede. Lichaam en geest zijn wel onafhankelijk, maar net zo belangrijk. Tevens gaan lichamelijke gevoelens en emoties altijd vergezeld van gedachten. Zonder emoties is het dus onmogelijk om rationeel te zijn.[i] Kortom, volgens Damasio en Spinoza moeten we emotie zien als de lichamelijke reactie en gevoelens als de bedachte, mentale voorstelling. De gevolgen van dit inzicht zijn verstrekkend. Zo nemen we de meeste beslissingen niet rationeel of bewust, maar emotioneel dan wel onbewust. Een ieder wordt bovenal gedreven door automatisch aangeleerde reacties op prikkels uit de omgeving waar we meestal niet eens van bewust zijn. Dat is namelijk efficiënt en vermindert de mentale belasting op het bewuste denken. Die is namelijk beperkt in capaciteit en belastbaarheid.

Situatie of gedachten

Ondanks dit op neurologisch bewijs gestaafde inzicht blijkt het uitermate moeilijk om de erfenis van Descartes los te laten. Kennelijk is het een onaantrekkelijk beeld om onszelf te zien als gedreven door de omgeving. Dat brengt ons bij de derde worsteling. Het tegen elkaar schurken van het behaviorisme en de cognitivisme.[ii] Behavioristen veronderstellen dat gedrag altijd een functie is van de gevolgen. Ze zien gedrag als door de omgeving bepaald en schenken alleen aandacht aan dat wat iemand aan de buitenkant kan zien. De grondlegger Skinner vond dat het bewustzijn helemaal niet nodig is om gedrag te verklaren. Volgens hem kunnen we volstaan met het aanwijzen van externe prikkels die door onbewust aangeleerde verbanden een reactie in gang zetten. Gedrag leren we door dezelfde prikkels toe te dienen en de reactie te bestraffen of te belonen. Door fysiek direct de gevolgen van het eigen handelen te ervaren, vergroot de kans dat het gedrag de volgende keer herhaald wordt. Zo leert iemand automatisch te reageren.

Behavioristen hebben de innerlijke werking van zelfspraak en introspectie verworpen. Dat doen ze vooral doordat dit niet te meten is. De rol van onze binnenwereld is wel omarmd door de cognitivisten. De cognitieve psychologie houdt zich vooral bezig met het menselijke denken en de verschillende vormen van informatieverwerking door de hersenen. Cognitivisten focussen niet op het waarneembare gedrag, maar op de mentale aanleiding en verklaring ervan. Doordat dit allemaal tussen de oren afspeelt wordt veel gebruik gemaakt van hersenscans om te zien wat er zich in het brein afspeelt. Welk deel geactiveerd wordt bij bepaalde gedachten en activiteiten, zegt nog niets over wat daar precies gebeurt. Vandaar dat nog veel over de innerlijke werking duister is, zoals precies welke gevoelens, motieven, attitudes, verwachtingen en ambities op elkaar inwerken bij het veranderen van gedrag. Wel weten we dat bewuste gedachten de waarde beïnvloeden die iemand aan bepaalt gedrag hecht en het geloof in de gevolgen. Beide bepalen in sterke mate of iemand het besluit neemt om zijn of haar gedrag aan te passen.

Nature of nurture

Eigenlijk zijn behavioristen en cognitivisten nooit vol met elkaar op de vuist te gaan. Dat is wel anders voor de aanhangers van de vierde en laatste schermutseling. Dat is het handgemeen tussen nature en nurture, ofwel is gedrag aangeboren of aangeleerd. Ook deze klassieke twist uit de psychologie speelt zich al eeuwen af. De confrontatie gaat in het kort over het ontstaan van menselijke eigenschappen. Het nature kamp bekijkt de mens door de bril van aangeboren aanleg, verankert in de genen. Het nurture kamp veronderstelt dat opvoeding en de omgeving de hoofdrol spelen in de ontwikkeling van de mens. Zo was Galton ervan overtuigd dat intelligentie aangeboren was, terwijl zijn opponent Candolle hier lijnrecht tegenin ging door te stellen dat omgeving en culturele invloeden uiteindelijk de menselijke eigenschappen bepalen.

De vraag of iemand genetisch is voorbestemd of door de omgeving te vormen valt is tot de dag van vandaag niet eenduidig beantwoord. In vele kennisdomeinen, zoals de prestatieleer, is de pendule over de jaren heen een weer gegaan tussen aangeboren en aangeleerd. Alhoewel de onenigheid nog immer gaande is, is er wel consensus over dat erfelijkheid en ervaring interacteren en elkaar. Vandaar dat tegenwoordig voor het vraagstuk steeds vaker het middenterrein wordt bewandeld. Het zwart-wit denken van of-of is verruild voor en-en. Men spreekt steeds meer over predispositie, ofwel genetische aanleg dat door omgeving en opvoeding wordt gestimuleerd. Geschiktheid is dus nog geen noodlottige zekerheid of garantie dat wat iemand genetisch meedraagt ook tot uiting komt. Daarnaast is voldoende aangetoond dat onze hersenen veel maakbaarder zijn dan algemeen wordt aangenomen. De hersenen organiseren zich voortdurend op basis van de input die het krijgt.[iii] Iets dat meer gebruikt wordt gaat ook meer ruimte innemen in de hersenen.[iv] Eigenschappen en gedrag staan dus niet op voorhand vast, nog zijn ze na een bepaalde leeftijd in beton gegoten. Wel neemt de souplesse, snelheid en reikwijdte om iets nieuws te leren met de jaren af. Daarnaast laat wat we buitensporig vaak doen diepe sporen na in het brein. Vandaar dat hardnekkige gewoonten meer tijd en energie vragen om een ander voldoende diep ingesleten pad aan te maken om het bestaande geheugenspoor te vervangen. Een lang niet bewandeld pad raakt vanzelf in verval en verliest zo aandachtsterrein.


[i] Damasio, A.R. (1998), De Vergissing Van Descartes. Gevoel, Verstand En Het Menselijk Brein, Wereldbibliotheek

[ii] Dit zijn twee hoofdstromingen binnen de psychologie.

[iii] Sitskoorn, M. (2006), Het maakbare brein. Gebruik je hersens en wordt wie je wilt zijn, Uitgeverij Bert Bakker

[iv] Sitskoorn, M. (2006), Het maakbare brein. Gebruik je hersens en wordt wie je wilt zijn, Uitgeverij Bert Bakker